Romke Visser
. Interview februari 2013
.
Canon Winsums Jodendom
.
item 1797
.
Een huis met een verhaal
Zo’n twintig jaar geleden zoeken Romke Visser en zijn vriendin Maaike, met baby Jelle op komst, een woning in Winsum. Ze wonen dan nog in een flat in de stad maar Winsum vinden ze voor hun jonge gezin een mooie plaats om neer te strijken. Ze kopen het huis halverwege de Oosterstraat op nummer 20, op de hoek met het weggetje naar de oude helling aan het Winsumerdiep. Eerst komt baby Jelle en vier jaar later volgt zijn broertje Ids. In 2010 vormt de kamer/keuken van hun huis het decor voor een toneelstuk over de Joodse jongens Issy en Sophius de Vries die er in oorlogstijd met hun ouders hebben gewoond. Voor Romke wordt de speurtocht naar wat zich in zijn huis heeft afgespeeld steeds belangrijker. Als vader en historicus bedenkt hij hoe je daarover met jongeren van deze tijd kunt praten.
'Vergeten', zegt Romke nu, 'dat is niet goed. Dit huis is gebouwd in 1929 in opdracht van Michiel de Vries, een telg uit de familielijn van de Joodse stamvader Izaäk Nathans de Vries en zelf de vader van Issy en Sophius. Michiel en zijn vrouw Agaath hadden hier voor de oorlog een fourniturenwinkel met garen, lappen, band, dat soort zaken. Ze verkochten ook wat huishoudelijke artikelen, kleedjes en zo. Je kunt aan de ruiten van ons huis zien dat het een winkelpand is geweest en ook aan die deur, precies op het hoekje van de Oosterstraat en het dwarstraatje naar het oude hellingterrein aan het Winsumerdiep. Toen wij het huis kochten was het geen winkel meer en wat er zich allemaal heeft gespeeld hebben we pas stukje bij beetje ontdekt. Dat begon met een wonderlijke kennismaking met onze nieuwe buurman die zich op enig moment aan ons kwam voorstellen met de woorden: “Ik ben Henk Lijnema en ik zeg u, ik kom dit huis niet binnen”. We mochten wel ‘Henk’ zeggen, maar Henk kondigde ook meteen aan dat hij ons bij de achternaam zou noemen. Want, volgens hem waren wij ‘gestudeerde’ mensen. Later kwam er meer vertrouwen. Henk begreep dat wij niet zouden vertrekken en wij kregen wel door dat er voor onze buurman een andere heel reden was om afstand te houden. Er kleefden voor hem heel beladen herinneringen aan het huis waar wij in woonden. Ons contact met Henk was goed en werd eigenlijk steeds beter. Stapje voor stapje kwam het hele verhaal te voorschijn en dat heeft veel indruk op ons gemaakt. Henk had wat te vertellen, soms met woorden, soms met spullen, zoals dat oude trommeltje met foto’s, soms ook met een gebaar. Dan hing hij zomaar een zak met drop aan de deurklink voor onze kinderen. Daar had hij altijd belangstelling voor ... maar bij ons binnen is hij nooit geweest.'
Wat hebben jullie twee jongens hiervan begrepen? Kunnen kinderen die na de oorlog geboren zijn zich voorstellen wat er gebeurd is?
Bij ons thuis werd er vroeger veel over de oorlog gesproken. Dan ging het om collaboraties en verzet of over het feit dat de meeste mensen gericht waren op eigen gezin en eigen belang. En dat er ook goede Duitsers waren. Wij wisten dat de groenteboer in de buurt lid was van de NSB maar we leerden ook dat je daardoor nietper seeen slecht mens hoefde te zijn. Zelf ben ik opgegroeid in Nijmegen. Ik had op de lagere school wel een Joodse jongen in de klas zitten, Leo Polak. Onze vaders werkten allebei bij Phillips. Bij Leo thuis waren ze seculier. Ik heb daar nooit iets gehoord over koosjer eten of naar een synagoge gaan. Toch was het een ander gezin dan de meeste katholieke gezinnen bij ons in de buurt. Zo hingen er bij Leo posters van Israel aan de muur en er stond een zevenarmige kandelaar in de vensterbank. Voor onze eigen kinderen is die Joodse geschiedenis van Winsum een deel van hun jeugd geworden, het is erbij gaan horen. Ze kennen de verhalen over de laatste Joodse inwoners van Winsum en Ids heeft drie jaar geleden natuurlijk ook de voorstelling van Theater De Steeg over ‘Issy en Sophius’ gezien met zijn klas.
De meeste indruk maakt de 4 Meiherdenking, dat was vaste prik voor ons, en daar hoort dan een bezoek aan de synagoge bij. We hebben hier in huis achter de ramen ook wel foto’s opgehangen van de Joodse familie de Vries. Dat deden we om de herinnering aan die mensen levend te houden, maar eigenlijk vraagt dat om meer. Hoe maak je duidelijk dat de mensen op die oude foto's niet alleen slachtoffers van vervolging en genocide zijn, maar vooral ook mensen met hoop en met plannen en hoop op betere tijden. Die familie heeft hier moeten sappelen, ook voor de bezetting al konden ze nauwelijks rondkomen. Het werd de Joden in de oorlog ook steeds moeilijker gemaakt om hun beroep uit te oefenen en mee te doen met het gemeenschapsleven. Ik denkt nog best vaak: Wat zou er van die twee Joodse jongens geworden zijn als de oorlog er niet was geweest en hoe zou het met de gezondheid van vader Michiel gegaan zijn? Hij had een longziekte. Zouden hij en zijn vrouw dan van de AOW hebben kunnen profiteren en een goede oude dag gehad hebben? En wat zou er van de andere Joodse inwoners van Winsum geworden zijn? Misschien zou je hier in het dorp toch iets moeten doen met ‘struikelsteentjes’ in de straat, bij de huizen waar Joodse oorlogsslachtoffers hebben gewoond. Van die bronzen steentjes met hun namen er op, want die herinnering moet niet verloren gaan.
Zouden Henk Lijnema en zijn twee vroegere buurjongens elkaar goed gekend hebben?
Jazeker, want Henk heeft vanaf zijn vroege jeugd met zijn ouders in het buurhuis gewoond, ging naar dezelfde openbare school en speelde ook wel met hen. Hij zal een jaar of drie/vier ouder zijn geweest dan Issy en Sophius. Toen hij 18 jaar was, dat moet zo in 1942 geweest zijn, kreeg hij een oproep van de Arbeitseinsatz voor dwangarbeid in Duitsland. Hij is toen ondergedoken in hun eigen huis, in de kruipruimte bij de voordeur. Later heeft hij er altijd spijt van gehad dat hij zijn twee Joodse buurjongens en hun ouders niet heeft gezegd: “Jullie moeten onderduiken.” Daar schaam ik me zo voor meneer. Man, wat een schande!, zei hij mij eens, met tranen in zijn ogen. Hij vertelde me dat hij meteen na de oorlog op de gemeentesecretarie heeft nagevraagd hoe het met zijn Joodse buren was gegaan. Daar bleek dat er keurig was genoteerd wanneer de Joodse inwoners in Polen waren overleden, allemaal op dezelfde datum, op één na. Henk heeft die gegevens exact genoteerd, als bewijs van hun bestaan en overlijden en die notities altijd bewaard. Eigenlijk is onze buurman dat hele oorlogsdrama nooit echt te boven gekomen. De spulletjes en vooral de familiekiekjes, die de familie de Vries de avond voor hun vertrek naar Westerbork aan de ouders van Lijnema in bewaring hadden gegeven, ‘… tot ze weer terug zouden komen …’, betekenden veel voor hem. Toen Henk zeker wist dat wij in ons huis in de Oosterstraat zouden blijven wonen en dat ik als historicus zijn verhaal zou doorvertellen, heeft hij die foto’s aan ons gegeven. Die hoorden bij ons huis, vond hij. Nu is het aan ons om daar goed voor te zorgen. Henk heeft mij kort voor zijn overlijden ook het document gegeven dat hij na de oorlog op de gemeentesecretarie had gemaakt. Voor hem ‘kostbaar bewijsmateriaal’ over het medeweten van Nederlanders wat betreft het lot van de Joden in de kampen.
Als docent aan de Pedagogische Academie heb jij je verdiept in de vraag hoe je dit verhaal aan jongeren kunt vertellen.
Ik realiseerde me dat ik zelf veel dichter bij de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw stond dan mijn studenten. In de tijd waarin Issy en Sophius zijn opgegroeid, zijn mijn eigen ouders ook opgegroeid. Mijn vader was tien toen de oorlog uitbrak en mijn moeder zes. Ik kon me van mijn eigen familie op het Friese platteland nog de oude hoekjes in huis herinneren, de geurtjes, de aardappelen in de kelder, oude zeep- en koffiemerken, vergeelde foto’s. Wat voor mij toen nog levend en en tastbaar was, was voor mijn studenten al écht geschiedenis geworden. Daarom ben ik op zoek gegaan naar een manier om de kloof met die tijd voor hen te dichten. Ik heb toen een leskist samengesteld in de vorm van een oude koffer, die ik vulde met de foto’s van de familie de Vries, wat spulletjes uit die tijd, oude boeken, foto’s, een paar schaatsen. Aan de hand van die tastbare voorwerpen vertelde ik het verhaal van dit Joodse gezin met wensen en behoeftes als alle andere dorpsbewoners. Ik liet de voorwerpen door de klas gaan. Ze konden er aan ruiken en iets vasthouden wat ooit door de handen van Issy en Sophius is gegaan. Dat raakte de studenten en prikkelde hun nieuwsgierigheid. Op die manier probeerde ik het grote historische verhaal terug te brengen naar de huiskamers van toen, naar het leven van gewone mensen, maar dan zeventig jaar terug in de tijd. Ik wilde graag bereiken dat mijn studenten later als leraar met de herinnering aan mijn lessen zelf ook zo’n leskist zouden kunnen maken, waarmee ze dan hun leerlingen aan het denken konden zetten. In samenwerking met Herinneringskamp Westerbork groeide die leskist door de jaren heen uit. Op die manier ontstond een model, waarmee studenten en docenten zelf een les kunnen opbouwen die aansluit bij de lokale situatie in de plaats waar de school staat.
In veel plaatsen is er immers wel zo’n familie die in oorlogstijd is weggevoerd, maar waarover nog steeds herinneringen en sporen te vinden zijn. Gelukkig besteden scholen rond de jaarlijkse Nationale Dodenherdenking op 4 mei tegenwoordig ook aandacht aan het regionale erfgoed. Dat is een goede ontwikkeling.