item 1797

Canon Winsums Jodendom
.
. x.   . x.   . x.   . x.   . x.
.

.
. x.   . x.   . x.

.
.

I N T R O D U C T I E
.

thema: Beroepen
.

meer over item 1797: klik hier
.
interview met de huidige bewoner van Oosterstraat 20, 
Romke Visser
klik hier
.
overzicht Canon Winsums Jodendom:
 klik hier

.

.

.X.

.1797.

Als  koopman Izaäk Nathans de Vries (geboren in het Duitse plaatsje Harmen) in 1797 in Garnwerd trouwt met Froontje Comprechts van der Kamp uit Niewolda, vestigt hij zich daarna met zijn vrouw in Winsum-Obergum. Froontje overlijdt als zij 45 jaar is en wordt begraven op de Joodse begraafplaats aan de Moesstraat in de stad Groningen. Izaäk Nathans sterft in zijn negentigste levensjaar en ook hij wordt in de stad begraven. Dat moet een kostbare aangelegenheid zijn geweest. Hoe verdienen zij en andere Joden in de regio het geld voor hun dagelijks levensonderhoud?

.

.X.

.

Inleiding
Wonen in een nieuw land betekent dat je een vreemde taal moet leren spreken (en later ook schrijven), dat je andere gewoontes en afspraken moet leren kennen en geld moet verdienen voor je gezin. Dat valt niet mee in een vreemde omgeving. Bovendien legt de Joodse traditie ook afwijkende regels op, zoals zaterdagsrust in plaats van zondagsrust en koosjer eten. Voor Joden een nieuwe woonplaats hebben gevonden, moeten ze vaak eerst een periode van de ene naar de andere plaats trekken en onderweg hun geld verdienen. Daarom zijn ze gewend om weinig bezittingen te hebben. Geld op zak, handelsgeest en een goede gezondheid zijn dan belangrijker.

Als je eenmaal een nieuwe woonomgeving gevonden hebt, dan worden andere zaken ook belangrijk. Zoals goede onderlinge contacten, betrouwbaarheid en een goede onderlinge band om tegenslagen op te vangen. Ook integratie in de nieuwe samenleving wordt dan belangrijk. We bekijken hoe dit verloopt bij de tweede Joodse familie die zich in Winsum vestigt, de familie van Izaäk Nathans de Vries.

Het zogenaamde 'Jeudenplaetske', de boerenhoeve in Wetsinge van Comprecht Izaäks de Vries, de zoon van stamvader Izaäk Nathans uit het Duitse plaatsje Harmen.

Borstelmaker Izaäk Goldsmith uit Winsum met hondenar (foto 1908, Baflo). © gemeente Winsum

Joodse beroepen
Omdat Joodse nieuwkomers de Nederlandse taal vaak onvoldoende kennen, zijn beroepen waarbij spreken, lezen en schrijven belangrijk zijn (postbode, ambtenaar) in het begin niet geschikt voor hen. Ook zijn er veel ambachten waar Joden geen toegang hebben door het oude, nog uit de Middeleeuwen stammende gilde-systeem. Daarom zijn ze aangewezen op de zogenaamde 'vrije beroepen', zoals dat van bankier in een bank van lening of handelaar in vee, bouwmaterialen, manufacturen (garen, band, wol, stoffen), tabak of lederwaren.

Vanaf de 19e eeuw werken Joden ook als winkelier/ middenstander, vooral in de specifiek Joodse slagerijen en in de grotere gemeenten ook als goud- en zilversmid, opticien, woninginrichter, kleermaker of bijvoorbeeld dansleraar. Anderen richten zich op de nieuwste ontwikkelingen in industrie, film of grafische vormgeving of verkennen het terrein van politiek en openbaar bestuur. Al vanaf 1586 is de diamantindustrie in Amsterdam een typisch Joodse bedrijfstak. Vanaf het eind van de 19e eeuw trekt deze en ook andere (rand)stedelijke industrie heel wat jonge Groningers naar de randstad.


Op bovenstaande foto's is de borstelmakerij te zien van Heiman Akker en zijn vrouw Roosje Akker-Goldsmith. De borstelmakerij staat in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. Roosje is vanaf haar zesde jaar in Winsum komen wonen en na haar huwelijk heeft ze nog twintig jaar samen met haar man Heiman Akker in Winsum gewoond. In 1880 zijn Heiman en Roosje met zes van hun kinderen naar Enkhuizen verhuisd. Daar is Heiman voorzanger in de synagoge geworden.


Om de kost te verdienen hadden ze een borstelmakerij. Tot in de zeventiger jaren van de twintigste eeuw hebben ook hun zoon en kleinzoon daar gewerkt. In Winsum had Roosjes broer, rebbe Goldsmith, ook zo'n bezemmakerij, met een winkeltje aan de Westerstraat. Net als rebbe Goldsmith trok ook Heiman Akker met zijn koopwaar op zijn rug langs de huizen en boerderijen in de wijde omtrek om er zijn borstels te verkopen.

.
Ook in de noordelijke regio weten Joodse Nederlanders door te dringen tot het openbaar bestuur, zoals wethouder en gedeputeerde Nathan Albert de Vries uit Winsum en wethouder Simon Benninga uit Eenrum. Joden die de gelegenheid kregen om te studeren, werken als leerkracht, arts, apotheker of chemicus en in 1851 wordt de Joodse arts en wetenschapper Isaac van Deen als eerste Joodse hoogleraar in Nederland benoemd aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Op het platteland zijn het vooral de beroepen van koopman en slager waarmee een bestaan wordt opgebouwd. Het koopmanschap begint vaak door met handelswaar langs de huizen te gaan, maar ook lokale veemarkten bieden mogelijkheden voor transactie.

Prof. Isaac van Deen © public domain

Voor het venten langs de deuren hebben handelaren een ventvergunning nodig. Zo komt Izaäk Nathans de Vries uit Winsum al in 1803 voor op een lijst van 122 mensen die gedurende vier jaar toestemming krijgen om in het Westerkwartier 'rond te gaan met coopmanschappen'. Zijn kleinzoon Jacob Comprecht de Vries staat in Winsum te boek als 'algemeen agent'. Zijn agentschap betreft het maken en verkopen van geneeskrachtige zalf, wettig gedeponeerd onder de naam OPWINZA (Oprechte Winsumer Zalf). Ook Jacob Comprechts zoon Izaäk verkoopt de zalf later en richt zich ook op de verkoop van gerookt vlees, dat gezouten in vaten uit Amerika aankomt in de haven van Obergum. Aan de Winsumer kant van het diep is het bedrijf van Jacobs neef Hartog de Vries van de wolhandel en vellenbloterij actief. Met regelmaat spoelt hij als onderdeel van het bewerkingsproces zijn huiden op vlotten in het Winsumerdiep.

.
.

.
.
.
.
.
.
.
.
.
laden, lossen, spoelen
foto c.1925

Het succes van de Joodse slagerijen op het Groningerland heeft enerzijds te maken met toenemende welvaart, waardoor de vraag naar vlees groter wordt en anderzijds met de gunstige invloed op de volksgezondheid door de hygiënische werkwijze van de Joodse slagers, die hun slacht- en vleesverwerkingsmethode baseren op de Joodse wet.

In 1750 is ene Salomon Levi de eerste Joodse slager die in Winsum genoemd wordt, hoewel hij zich daar nooit officieel gevestigd heeft. Hij komt uit de stad Groningen, waar hij ruzie heeft gekregen met het 'knokenhouwers'(slagers)gilde dat het monopolie (alleenverkooprecht) in de stad probeert te handhaven. Deze Salomon Levi stuurt ook partijen vlees naar Sappemeer en heeft in die tijd dus kennelijk een groot afzetgebied. Dit komt vaker voor. Om meer inkomsten te verwerven kiezen sommigen liever voor een uitvalsbasis buiten de stad of halen neveninkomsten uit een combinatie van beroepen. Zij worden veekoopman/slager, brillenkoopman/slager of slager/ondernemer, zoals Jacob Comprecht de Vries.

meer over item 1797: klik hier
.
.

.X.   .X.   .X.   .X.   .X.   .X.   .X.   .X.   .X.   .X.   .X.   .X.   .X.

.
.home