item 1820
.
.
.X.
.1820.
Godsdienstleraar Emanuel Levie Garson uit Grijpskerk trouwt in 1820 te Winsum met weduwe Rachel Philippus Levie. Emanuel Levie is in 1769 in Osterode (Hannover, Dld.) geboren en trekt met zijn uit Oostenrijk afkomstige ouders naar Nederland. Hij overlijdt, 80 jaar oud, te Obergum. Zijn echtgenote weduwe Rachel Philippus was eerder getrouwd met Elias Oeser (c.1757-1818) uit Springe-Eldagsen (Dld.). Vanaf 1802 woont Rachel met Elias in Winsum-Obergum. Uit dit huwelijk zijn tussen 1812 en 1816 drie kinderen geboren.
.
.X.
.
Inleiding
Als de katholieke kerk in de 15e/16e eeuw in Zuid-Europa de strijd aanbindt met iedereen die niet katholiek is, vlucht een deel van de Joden naar Amsterdam. Ze hebben handelsgeest en dat past goed in het tolerante Amsterdam van de 17e eeuw. Later komen er ook Joodse vluchtelingen uit Midden- en Oost-Europa bij. Met name deze groep brengt de joodse religie mee en vestigt zich uiteindelijk tot in de verste uithoeken van ons land. Er zijn natuurlijk ook andersdenkenden, zo is er een belangrijke Joodse filosoof, die wereldberoemd wordt: Baruch Spinoza. Hoewel zijn leven een andere wending krijgt, wordt zijn geleerdheid toch direct in verband gebracht met zijn joods-religieuze opvoeding, waarin ‘leren’ centraal staat.
Hoe het Joodse onderwijs in een klein dorp als Winsum wordt georganiseerd bekijken we in op de vervolgpagina 1820-meer. Drie namen in dat verband zijn die van Eliazer de Haan, Emanuel Garson en Asser Italie. Verder blijkt dat de Joodse Gemeente in Winsum in 1876 grond aankoopt voor de bouw van een synagoge, een religieus bad, een schoollokaal én een onderwijzerswoning, maar door geldgebrek pakt dat allemaal anders uit. In de laatste paragraaf zien we hoe het de nazaten van Emanuel Garson en zijn vrouw Rachel vergaat en langs die lijn vinden we een kleinzoon van de Winsumse Minko Garson beneden de rivieren.
.
Windstreken, Joodse vestiging vanuit Europa
Van oorsprong stamt het Joodse volk uit het land Juda (Judea) in Israël. Het is daar in het verleden vaak verjaagd, maar keert altijd weer terug in het spoor van de voorvaderen naar het ‘Land van Melk en Honing’, dat sinds 1948 weer Israël heet.
Eigenlijk is het Joodse volk al vele eeuwen op de vlucht omdat er vaak oorlogen zijn in het land van de Joden aan de Middellandse Zee. Telkens opnieuw vechten ze zich ook weer een weg terug naar hun heiligdommen in Israël. De kuststrook is er aantrekkelijk omdat de vochtige lucht van de zee het land vruchtbaar maakt en ook omdat er belangrijke handelsroutes naar de havens lopen. Daar kun je geld verdienen en daarom worden de Joden daar zo vaak verjaagd en wordt hun land in beslag genomen door grotere landen als Egypte, het Rijk van de Perzen of de Romeinen. Dat verjagen van het Joodse volk uit Israël wordt ‘Diaspora’ (verstrooiing) genoemd. Een aantal vluchten naar Zuid-Europa, waar ze een periode ongestoord kunnen wonen en hun Joodse tradities in ere kunnen houden.
In de 15e en de 16e eeuw krijgen ze te maken met de gevolgen van de Spaanse Inquisitie. Aan het eind van de 16e eeuw moeten ze opnieuw vluchten. Om te overleven doen velen of ze katholiek zijn. Marranen of schijnchristenen worden zij genoemd. Eerst kunnen ze nog wel in Portugal terecht, maar als ze ook daar worden verjaagd, wijken ze uit naar Noord-Europa, waar het katholicisme op veel plaatsen aan de verliezende hand is. Daardoor heerst er in die streken relatieve vrijheid van godsdienst. Zo hebben deze Zuid-Europese (Sefardische) Joden zich tot goede handelaren kunnen ontwikkelen die met hun schepen handel over de hele wereld drijven.
Ze vluchten eerst naar Antwerpen of Engeland en later ook naar Amsterdam en de Oostfriese havenplaats Emden aan de Duitse kant van Eems. Eenmaal op veilige grond kunnen ze weer openlijk voor hun joodse geloof uitkomen, maar door alles wat ze hebben meegemaakt zijn ze van hun eigen joodse geloof vervreemd geraakt. Als in de loop van 16e eeuw ook Joden uit Midden- en Oost-Europa, de zogenaamde Asjkenazim, wegtrekken en zich in het ‘vrijere’ Amsterdam willen vestigen, nemen deze Joden wel hun eigen geloof en hun eigen Jiddische taal mee. Als eerste stichten zij een eigen ‘huis van samenkomst’, een synagoge in Amsterdam. Niet veel later volgt ook de Portugees Joodse gemeenschap dit voorbeeld. Zo bouwen in de 17e eeuw de Asjkenazim in Amsterdam hun Hoogduitse Sjoel (nu het Joods Historisch Museum) en de Sefardiem hun indrukwekkende Snoge (Portugese synagoge) aan het Waterlooplein.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Die vroege Joodse vestigingsgeschiedenis is van grote invloed geweest op het culturele leven in de stad Amsterdam en de rest van Nederland en heeft ook tal van beroemdheden voortgebracht. We noemen er één: de wereldberoemde, in een - uit Portugal gevluchte - Joodse koopmansfamilie geboren filosoof Baruch Spinoza. Hij leeft van 1632 tot 1677 en stelt de vrijheid van meningsuiting centraal. Dat is gevaarlijk in die tijd, want godsdienst laat zich niet de wet voorschrijven. Toch komt de wetenschappelijke ontwikkeling van Spinoza eigenlijk rechtstreeks voort uit zijn traditioneel Joodse opvoeding, waarin ‘leren’ een belangrijke plaats inneemt. Met name voor gelovige joden is ‘leren’ eigenlijk nog belangrijker dan bidden of vasten of naar de synagoge gaan. Joodse jongens leren al jong Hebreeuws en bestuderen de Tora, Talmoed én Joodse filosofie. Maar de wetenschappelijk ingestelde Spinoza ontdekt daar allerlei tegenstrijdigheden in. Daar wil hij vrijuit over kunnen praten, maar dat brengt hem in conflict met zijn joodse omgeving. Het gevolg is dat Spinoza uit de joodse gemeenschap wordt verjaagd en zijn heil elders moet zoeken. Een droevig lot voor iemand met vooruitstrevende gedachten die nog steeds worden omarmd en hebben gemaakt dat zijn beeltenis overal ter wereld bekend is.
meer over item 1820: klik hier
.
.
home